
Jurisprudentie
ZD2637
Datum uitspraak2001-05-15
Datum gepubliceerd2001-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01587/99
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01587/99
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Nr. 01587/99
Mr Wortel
Zitting: 13 maart 2001
Conclusie inzake:
[verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verzoeker wegens diefstal veroordeeld tot een geldboete van fl. 750,= subsidiair 15 dagen hechtenis.
2. Door of namens verzoeker zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. Ambtshalve vraag ik evenwel de aandacht voor het volgende.
3. De dagvaarding voor de terechtzitting van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Almelo van 15 februari 1996 is op 26 januari 1996 tevergeefs aangeboden aan het adres waarop verzoeker toen stond ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. De akte van uitreiking houdt voorts in dat de dagvaarding op 2 februari 1996, na ommekomst van de afhaaltermijn, is teruggezonden naar de afzender, te weten het arrondissementsparket te Almelo. Er blijkt niet dat dit stuk aan de griffier is uitgereikt en als gewone brief naar het adres van verzoeker is verzonden. Er is derhalve geen sprake van een rechtsgeldige betekening van de dagvaarding zoals bedoeld in art. 588 lid 3 sub c Sv.
4. De Hoge Raad heeft reeds herhaaldelijk geoordeeld dat klachten omtrent de betekening van de inleidende dagvaarding in cassatie niet meer aan de orde kunnen komen, indien de verdachte of diens raadsman in hoger beroep de gelegenheid heeft gehad deze klachten naar voren te brengen maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt, vgl HR NJ 1991, 174, HR NJ 1997, 91 en HR NJ 1998, 556.
Aangezien de bestreden uitspraak niet bij verstek is gewezen doet zich de vraag voor of verzoeker bij de behandeling in hoger beroep een toereikende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren tegen de betekening van de inleidende dagvaarding naar voren te brengen.
5. De eerste behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 27 november 1997. Wegens het niet in acht nemen van de termijn van 10 dagen tussen betekening en de terechtzitting is het onderzoek toen geschorst voor onbepaalde tijd. Verzoeker is op de daaropvolgende terechtzitting van 10 maart 1998 verschenen, en heeft aldaar, blijkens het proces-verbaal der terechtzitting verklaard:
"Ik verblijf op het ogenblik in de penitentiaire inrichting "De Berg" te Arnhem. Ik ben vanochtend zo uit de werkzaal gehaald en ik ben naar het gerechtshof gebracht. Ik weet niet om welke zaak het gaat. Ik verzoek het hof de behandeling van de strafzaak aan te houden, zodat ik mij door een raadsman kan laten bijstaan. Nu u mij vertelt om welke strafzaak het vandaag gaat, wil ik u verzoeken de behandeling van deze zaken te voegen bij een andere zaak waartegen ik ook hoger beroep heb ingesteld. Het gaat hier om een vonnis waarbij mij een gevangenisstraf is opgelegd van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk."
Het Hof heeft vervolgens, in het belang van de verdediging, het onderzoek opnieuw voor onbepaalde tijd geschorst met bevel tot oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting.
Nadat de zaak ter terechtzitting van 3 juli 1998 kennelijk wederom is aangehouden wegens een niet juiste oproeping, heeft de volgende behandeling plaatsgevonden op 22 september 1998. Bij terstond gewezen arrest is de oproeping in hoger beroep voor die zitting nietig verklaard.
Na een rechtsgeldige oproeping is op 5 januari 1999 de zaak behandeld waarbij het onderzoek wegens gewijzigde samenstelling opnieuw is aangevangen. Klaarblijkelijk omdat verzoeker op de terechtzitting van 10 maart 1998 was verschenen, is de bestreden uitspraak - ofschoon verzoeker bij die opnieuw aangevangen behandeling ter terechtzitting, waarop de uitspraak berust, niet aanwezig is geweest - aangemerkt als op tegenspraak gewezen.
6. Deze gang van zaken komt mij, in verband met de vraag of de geldigheid van de betekening van de inleidende dagvaarding thans nog aan de orde kan komen, vergelijkbaar voor met de siuatie die zich voordeed in HR NJ 2000, 484. Nu verzoeker niet aanwezig was op de terechtzitting naar aanleiding waarvan de bestreden uitspraak is gewezen en hij op die terechtzitting niet verdedigd werd door een advocaat, kan niet worden gezegd dat bij de behandeling in appèl de gelegenheid onbenut is gelaten over de wijze van betekening van de inleidende dagvaarding te klagen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
15 mei 2001
Strafkamer
nr. 01587/99
nf/IK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 januari 1999, parketnummer21-001763-97, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te [geboorteplaats] van 15 februari 1996 - de verdachte ter zake van "diefstal" veroordeeld tot een geldboete van zevenhonderdvijftig gulden, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2.Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting van de Politierechter van 15 februari 1996 houdt slechts in dat die dagvaarding op 26 januari 1996 is aangeboden op het adres "[adres] [woonplaats]", maar aldaar niet is uitgereikt omdat daar niemand werd aangetroffen en vervolgens op 2 februari 1996 is teruggezonden aan de afzender.
3.2. De aantekening mondeling vonnis van de Politierechter van 15 februari 1996 houdt in dat dat vonnis bij verstek is gewezen.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 5 januari 1999 houdt in dat de verdachte daar niet is verschenen. Evenmin blijkt daaruit dat hij op die terechtzitting door een raadsman werd verdedigd. Het Hof heeft het onderzoek op die terechtzitting wegens gewijzigde samenstelling opnieuw aangevangen.
3.4. Het onderhavige geval wordt daardoor gekenmerkt dat de verdachte niet aanwezig was ter terechtzitting waarop het onderzoek naar aanleiding waarvan het bestreden arrest werd gewezen, plaatsvond en dat hij op die terechtzitting niet door een advocaat werd verdedigd. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om tegenover de appèlrechter te klagen over de wijze van betekening van de inleidende dagvaarding.
3.5. Nu de akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding niet inhoudt dat die dagvaarding aan de griffier is uitgereikt en als gewone brief naar het adres van de verdachte is verzonden, is de inleidende dagvaarding niet betekend overeenkomstig art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv, zodat die dagvaarding nietig is.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee, dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat beslist moet worden als volgt.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak behoudens voorzover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 15 mei 2001.